|
De das, van 'schadelijk' naar beschermd Zoogdierbescherming in Nederland is betrekkelijk nieuw. De eerste wetten, die iets regelden rond inheemse zoogdieren waren de jachtwetten. De allereerste jachtwet van 1824 probeerde de wildstand, die behoorlijk te lijden had gehad, weer op peil te brengen. Erg effectief was deze wet niet; in 1826 stierf de bever uit in en in 1869 sneuvelde de laatste wolf. De bescherming gold dan ook niet voor het zogeheten 'roofwild', als concurrent van de jager. De jacht op deze roofdieren werd zelfs met premies gestimuleerd. Langzamerhand groeide het inzicht, dat sommige dieren ook 'nuttig' kunnen zijn en dat sommige soorten dus beschermd zouden moet worden, net als hun leefgebieden.
Nuttige dierenwet In de Nuttige Dierenwet uit 1880 werden zoogdieren voor het eerst echt beschermd. Het ging echter alleen om dieren, die nuttig werden geacht voor de landbouw. Dat gold niet voor de das. De oproep van sommige biologen om ook zeldzame en 'merkwaardige' dieren te beschermen kwam te vroeg. De das werd tot dan toe enkel genoemd in de jachtwet en gold als 'schadelijk wild'. In 1942 werd de das samen met de boommarter en de otter gepromoveerd tot 'pelswild', waarmee de jacht op deze dieren gesloten werd. Toch verleende de overheid tot 1960 regelmatig vergunningen voor het afschieten van dassen, onder meer als er sprake was van landbouwschade. In 1960 bleek dat de jacht op de das, door die vergunningen gelegaliseerd, gewoon was doorgegaan. Burchttellingen in 1958 en 1959 wezen uit, dat het zeer slecht gesteld was met de dassenpopulatie in Nederland. Vanaf 1960 werd de jacht op de das definitief gesloten.
De jachtwet van 1954 bood de overheid de mogelijkheid landbouwschade te vergoeden. Bovendien konden landbouwers een vergoeding krijgen voor het gedogen van burchten op hun land. Landbouwschade door dassen werd vanaf de jaren zestig opgelost, door dassen weg te vangen en ze te verplaatsen naar gebieden waar ze verdwenen waren.
Natuurbeschermingswet Alle wetgeving rond inheemse dieren beschermde tot ver in de twintigste eeuw uiteindelijk alleen mensenbelangen. Pas in het Besluit Beschermde Inheemse Zoogdieren van 1973 (onderdeel van de Natuurbeschermingswet van 1967) werden inheemse dieren echt beschermd, onafhankelijk van het nut van zo'n dier voor mensen. Oorspronkelijk gold deze bescherming nog niet voor de das, die werd pas in 1994 samen met de Noorse woelmuis aan het rijtje toegevoegd. In de Natuurbeschermingswet was het doden, maar ook het verstoren van beschermde dieren strafbaar. In de Natuurbeschermingswet konden ook belangrijke gebieden worden aangewezen als natuurreservaat. Naar aanleiding van tegenvallende burchtinventarisaties in 1958 en 1959 stichtte Staatsbosbeheer in 1959 een dassenreservaat, de 'Groeningse en Vortumse Bergjes' in het Maasheggengebied.
Habitatrichtlijnen In de jaren tachtig van de vorige eeuw ontwikkelde de Europese Unie richtlijnen voor de bescherming van diersoorten en leefgebieden. Dit resulteerde in 1992 in de ´Habitatrichtlijn´, waarin de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats (leefgebieden) centraal staat. Gebieden, die in die richtlijnen een extra bescherming genieten, moeten uitgroeien tot een Europees netwerk van natuurgebieden, 'Natura 2000'. Dit Europees netwerk lijkt op de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, maar de Natura 2000 gebieden zijn veel strenger beschermd.
Flora en faunawet De Europese natuurwetgeving is in Nederland qua soortbescherming uitgewerkt in de Flora- en Faunawet. Ook de zogenaamde intrinsieke waarde van dieren, dus de eigenwaarde, los van nut of eventuele schadelijkheid voor de mens, vormde de basis voor die pas in 2003 ingevoerde Flora en faunawet. In de wet is bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, zoals burchten, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De wet gaat uit van het "nee, tenzij "-beginsel. Beschermen staat voorop, ingrijpen is een uitzondering.
Ontheffingsmogelijkheden Dat betekent echter niet, dat de das nu eindelijk met rust gelaten wordt. In het steeds voller wordende Nederland moeten dassen nog steeds wijken voor onder meer stadsuitbreiding en nieuwe wegen. In de Flora en faunawet wordt in artikel 75 geregeld, wanneer en onder welke voorwaarden van de verbodsbepaling mag worden afgeweken. In een aan dat artikel gekoppelde Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is sprake van drie maten van bescherming en ontheffingsmogelijkheden, weergegeven in drie tabellen. De das geniet daarin de hoogst mogelijke bescherming (tabel 3). Er worden alleen ontheffingen verleend voor het verstoren van dassen, wanneer er 'geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort', er 'geen andere bevredigende oplossing bestaat' of met het oog op 'andere, bij AMvB aan te wijzen belangen'.
Wet natuurbescherming Met ingang van 2017 is de Flora-en faunawet vervangen door de Wet natuurbescherming.
| |
| |
|